Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder „vennootschap van een lidstaat” verstaan iedere vennootschap:
a) die een van de in bijlage I, deel A, genoemde rechtsvormen heeft;
b) die volgens de fiscale wetgeving van een lidstaat wordt geacht fiscaal in die lidstaat te zijn gevestigd en die volgens een met een derde land gesloten verdrag inzake dubbele belastingheffing niet wordt geacht fiscaal buiten de Gemeenschap te zijn gevestigd, en
c) die, zonder mogelijkheid van keuze en zonder ervan te zijn vrijgesteld, is onderworpen aan een van de in bijlage I, deel B, genoemde belastingen of aan enige andere belasting die in de plaats zou komen van een van die belastingen.